Een gemeente runnen in deze tijd

Toetertochtoe is misschien wel pas gisteren gestart, maar we zijn niet helemaal van gisteren wat onze mening over gemeentepolitiek betreft. We hebben zitten denken wat een gemeente tot grote tevredenheid besturen nu zo moeilijk maakt, niet alleen in Heusden-Zolder trouwens, in elke gemeente eigenlijk.

De burger hier wordt telkens weer opgevorderd naar de sporthal om a.u.b de politiek het voordeel van de/zijn twijfel te gunnen en zijn gedacht (voorkeur of afkeur) te komen intoetsen. Daarna blijft hij vaak zitten met de kater van wat men noemt ‘het democratisch deficit’: zijn stem klinkt die ene dag (en de volgende dagen ook nog in de media), maar de politiek gaat vanaf de tweede dag alweer over op zijn eigen orde, die van voor de verkiezingen. De kiezer doet er niet meer toe of dat gevoel blijft tenminste bij hem hangen: moedeloosheid, apathie, afkeer en cynisme zijn het gevolg. De laatste twee jaren in Heusden-Zolder (en elders) bewijzen dat dit proces niemand tevreden stelt, politici noch kiezers. Toch kunnen we lang niet altijd spreken van onwil, schuldig verzuim, incompetentie vanwege de politici.

En er zijn een aantal redenen te vinden, sommige uit het verleden, andere dan weer van meer recente datum, die dat democratisch deficit verklaren. Het is daarbij zeker niet zo dat het vroeger allemaal beter was. Om het wat overzichtelijk te houden en handig om op te reageren, een schematische aanpak. 


1.  van de ‘kleine’ fusies van de verschillende kerkdorpen tot en met de grote fusie van 1976

Om administratieve, organisatorische, financiële … en uiteraard ook politieke redenen werd beslist tot het samengaan van kleine entiteiten (gehuchten, kerkdorpen, gemeenten) tot een groter geheel dat dan beter gewapend zou zijn om de zorgen en de ‘problemen’ aan te pakken. Het resultaat, wat ons betreft , werd dan op 1/1/77 de gemeente Heusden-Zolder, ondertussen 32 000 inwoners groot. Het geloof in grotere entiteiten blijft overeind want men wil de wat kleiner uitgevallen fusiegemeenten nog eens laten opgaan in een groter geheel. Zeker met het oog op het eventuele verdwijnen van de entiteit ‘provincie’. 

Het ont- en bestaan van dorpsraden is een rechtstreeks gevolg van deze ontwikkeling: ieder ‘dorp’ heeft immers zijn eigen noden en wensen, die wortelen in zijn individuele verleden. Waar de lokale bevolking voor 1977 (en zelfs vroeger) nog de volledige aandacht kreeg van hun eigen lokale politici, moet ze nu hopen op wat zonlicht (geld, mankracht, andere steun)  dat van een eind verder moet komen. In het beste geval moeten ze met minder tevreden zijn, en dan nog na lang wachten en lobbyen of na de oprichting van actiegroepen. De huidige, ongemakkelijke situatie is dus een gevolg van beslissingen - we laten hier in het midden of ze goed of fout waren - uit het verleden.  


2.  de organisatie van het politieke veld zelf

In een democratie laat de bevolking zich vertegenwoordigen door partijen, die dan weer bestaan uit gelijkgezinde (?) individuen. Tot voor enkele decennia waren er in een (Limburgse) gemeente in de regel twee strekkingen: de katholieken en de anderen (vaak socialist, soms liberaal, lokaal  of afgescheurd van de katholieken). In de praktijk had je genoeg aan één strekking om een meerderheid te vormen: duidelijk en gemakkelijk. Of dat goed en eerlijk was, laten we in het midden. Sinds het laatste kwart van de vorige eeuw zien we een ander plaatje. Meerdere strekkingen of meerdere partijen per strekking maakten het veel moeilijker voor de politici en onduidelijker voor de kiezer. Er moest van overal meer water in de wijn gedaan worden en soms smaakt het resultaat nog minder dan water. 

De fusies uit de jaren 60 en 70 hebben dat nog verergerd: partijen moesten nu in alle uithoeken en geledingen van de gemeente scoren, ongeacht de verschillende noden en wensen, de verschillende toestanden en achtergronden. Het op één lijn krijgen van alle interessante (lees: stemmentrekkers) politiek geëngageerden uit al die vroegere dorpen bleek niet evident en uiteindelijk moe(s)t dit mislopen. Waardoor weer nieuwe partijen en scheurlijsten ontstaan en zullen blijven ontstaan. Blijkbaar los van de etnische herkomst. In het beste geval wordt politiek een georganiseerd meningsverschil. Alleen een bevredigende oplossing ervan blijft onzeker.


3. de toekenning van bevoegdheden

In onze democratie is veel macht toegekend aan de politici. Alle andere geledingen (hoge en lage ambtenaren) zijn verplicht uit te voeren wat de politici in (gewone of bijzondere) meerderheid beslist hebben. Dit lijkt democratisch zeer representatief (verkozen en op gestelde termijnen vervangbaar), maar heeft als nadeel dat continuïteit vaak ver zoek is (vandaag nog veel meer dan vroeger). Onervaren gemeentepolitici kunnen hier van de ene dag op de andere heel veel macht en middelen krijgen en daarmee fouten maken die achteraf nog moeilijk recht te zetten zijn, of slechts ten koste van zware financiële verliezen of milieuschade. In Nederland bv. heeft men ervoor gekozen om van de burgemeester een ambtenaar te maken die een leven lang ervaring kan opdoen en doorgeven. De burgemeester staat er meer dan hier boven en buiten het wisselend politiek landschap. Beter voor de efficiëntie en voor de continuïteit. 


4.  de opstelling van de individuele politicus

Gemeentepolitiek is nog steeds dorpspolitiek, maar dan op wat grotere schaal. Net zoals de Europese politiek vooral landenpolitiek (gebleven) is. Waar de vroegere dorpspoliticus vrij zeker was van zijn aanhang (soms tot op de stem na) en bijgevolg ook van zijn positie in de partij en in de daarbij horende macht, is dat vandaag voor hem een interne partijkwestie geworden van hopen en beven, rekenen en gokken, wikken en wegen, toegeven of net niet, dwarsliggen maar net niet té, de concurrentie binnen de partij aangaan met mensen met een andere, grotere achterban (lees: kerkdorp), scoren ten koste van de anderen, zich opportunistisch binden aan populairdere collega’s … Kortom, het is overleven geworden. Vaak op het scherp van de snee. En als ze verkozen zijn, moeten ze massa’s energie besteden om het geld te kunnen laten rollen, uiteraard vooral voor de eigen achterban (lees: kerkdorp) want dat levert waarschijnlijk stemmen op. En om na de legislatuur te ontsnappen aan de vergetelheid moeten er prestigeprojecten komen die generaties volgende politici voor voldongen feiten stellen. Met bakken kritiek tot gevolg. 

Geen wonder dat onze politici liever 6 jaar lang niets meer van de wispelturige, ‘ondankbare’ kiezer willen horen … behalve wat lof. En als het gras aan de andere kant van de heuvel groener lijkt, wordt er gewisseld van kamp of een eigen kamp opgericht. Het lokmiddel is immers dat wie als eerste begint met iets nieuw automatisch de leider wordt en blijft, op zoek naar een groep trouwe volgelingen, als het kan gelijkgezind, maar echt nodig lijkt dat toch niet. Conclusie: het systeem maakt van de politicus en zijn partij(genoten) geen vrienden, eerder concurrenten en tegenstanders. De eigen partij is vaak het slagveld van en voor de politicus.


5. de kwestie van onvoldoende geld

Beleid voeren kost geld, dat was vroeger zo, dat is vandaag zo. Er is één opvallend verschil, er is steeds vaker geld te kort om iedereen tevreden te stellen. Vrienden en kennissen uit de buurt te vriend houden was gemakkelijker (en goedkoper) dan vandaag onbekenden van verder weg aan zich te binden, liefst voor meer dan één legislatuur. Deze tijd van financiële, economische en institutionele onzekerheid  is niet langer de ideale voedingsbodem waar, met voldoende geld als smeermiddel, het georganiseerde meningsverschil tot een bevredigend resultaat kan leiden. De strijd om het schaarse overheidsgeld is hard, niet in het minst binnen de eigen partij. Belastingverhogingen of bezuinigingen worden een noodzakelijk kwaad, een politicus ziet daar liever zijn naam niet aan verbonden. De toenemende armoede, met de bijhorende druk op de OCMW’s, doet daar geen goed aan. 


6. de erfenissen van het verleden

Een gemeentebestuur, ongeacht de samenstelling, wordt vanaf dag één geconfronteerd met heel veel ‘fenomenen’ die boven hun hoofd en in een ver verleden werden beslist of getolereerd. Een aantal daarvan zijn grove vergissingen, sommige collateral damage … , een enkel gepland. 

Een nationale stommiteit is bv. de lintbebouwing. Behalve voor de esthetische en milieuschade is de lintbebouwing verantwoordelijk voor een enorme hap uit het beschikbare budget. Nutsvoorzieningen vallen zeer duur uit, want ze moeten bijna de hele oppervlakte van de gemeente dekken, de uitvoering van de voorschriften voor de gescheiden riolering alleen al zal elke gemeente budgettair voor tientallen jaren aan handen en voeten binden. 

Verder is ook de aanwezigheid of nabijheid van de mijn, de snelweg, de Remo … in meer of mindere mate verantwoordelijk voor bijkomende maatregelen om tegemoet te komen aan de bezorgdheid of het ongenoegen van de eigen bevolking. Wegen en beekjes die door mijnverzakking te lijden hebben, vergen onderhoud, water moet her en der permanent weggepompt worden.  En zo is er nog veel meer. Gepland is mogelijk de over te dragen lege gemeentekas en de alweer opgelopen schuld die nagelaten wordt.

Ongetwijfeld zijn er nog een aantal andere elementen te noemen als ernstige hinderpalen op gemeentelijk vlak. Maar deze hier bieden alvast wat stof om over na te denken, om het werk van onze politici in perspectief te plaatsen en om hun (positieve of negatieve) impact te nuanceren.

JH

Lees ook de reactie van Chris Veltjen